Voor ’t duisteren
ging ik naar ’t kerkhof
‘k voelde mij er zielig en alleen
toen ik alle gangen
had rondgekeken
hoorde ik plots een stil geween.

Een meisje stond
snikkend voor ‘n graf
erg jong , ik had met haar te doen
terwijl zij water aan
de bloemen gaf
en aan een foto nog een zoen.

Iets weerhield me om
bij haar te gaan
ik vond niet direct het juiste woord
zij ging haar handen
voor de ogen slaan
of ik haar in d’ intimiteit
had verstoord.

Misschien kon ik hier
best verdwijnen
toen zij plots haar hart uitstorten kwam:
mijn moeders graf
ze heeft zo moeten lijden
thuis zit ik alleen
vader verkwijnt in zijn zorgen.

Ik heb God gebeden
en om hulp gesmeekt
‘k zag moeke sterven, ‘k kon ‘t echt niet aan
toch is er iemand
die mij Zijn hand toesteekt
om met mij door die
eenzame woestijn te gaan.