Na dat eerste jaar lyceum, op middelbare chique school,
dacht mijn moeder te weten wat voor mij was weggelegd.
Op tennis, paardrijden, of pianoles gaan, werd me gezegd.
Het instrument dat me frivool al vele jaren aantrok was viool!
 
Haar voorstellen durfde ik nét af te wijzen,
maar haar zouden de haren ten berge rijzen
als ik van graag viool leren spelen had verteld.
Och ja, dat kostte misschien ook veel teveel geld.
 
Via de radio beluisterde ik muziek,
vooral, in een aantal genres, klassiek
tijdens huiswerkstudie, met grote passie,
bij vele interesses en meer dan één hobby.
 
Platenspelers: gespreksonderwerp van klasgenoten.
De Beatles of de Rolling Stones waren hun popidolen:
naast hun muziek leidden hun hele levens tot uitvergroten.
“Voor klassiek liever een bandrecorder,” zei ik eens, verholen.
 
Voor mijn vijftiende verjaardag kreeg ik zo’n apparaat;
tijdens mijn huiswerk luisterde ik, met anderhalf oor,
naar de stem die aankondigt wat zoal komen gaat.
Mooi om op te nemen? Dat had ik meteen door.
 
Meezingen met melodieën, vooral operette en opera,
ooms boeken: notenschrift, libretto, tekst van een aria.
Gregoriaanse zang klonk prachtig, op zondag in de kerk,
maar meezingen was taboe, dat was, helaas, mánnenwerk.
 
Vaticaans Concilie: steeds meer ging op de schop.
De een of ander richtte een jongerenkoortje op.
Ook klasgenoten meldden zich ervoor aan:
ik stond als kleinste sopraantje vóóraan.
 
Dat was het begin van vier koren
waar ik bij mocht gaan horen.
Händels Messiah, integraal:
het toppunt van allemaal.
 
God heeft me na best lange tijd met stille stem gezegd:
“Een muziekinstrument, dat is niet voor je weggelegd.”
Het instrument dat bijna iedereen heeft, jouw stem,
gebruik dát in blijde, opgewekte zang, voor Hém!
 
Je hebt sowieso een talent, een klankinstrument
om te gebruiken in je leven, aan God terug te geven.
Hij vindt je dan een musicus, ook zonder piano of viool.
Realiseer je telkens: niemand anders dan Hij is jouw idool.