Heer, Uw volk wordt geknecht en belaagd, 
vermoord worden zij die U hebt uitverkoren,
van huis, haard en land worden zij verjaagd
en tóch zullen zij U altijd toebehoren.

Dit volk dat U liefhebt, vanaf verre tijden,
Uw oogappel schreeuwt onder oorlogsgeweld,
duizenden en nog eens duizenden lijden,
de trotse Ceder is bijna geveld.

En nog slaapt Uw volk en kan niet begrijpen,
waarom de Koning der koningen niet komt,
Israëls vijanden willen niet wijken,
gaan steeds maar door, tot Uw volk is verstomd.


Maak u klaar, oh gij uitverkorenen,
waak en slaap niet volk van God,
Hij Die eens gekroond met doornen,
brengt spoedig een keer in Israëls lot.

Dan loopt men juichend door de straten,
met palmen brengt men Hem de eer,
elk huis en hof is dan verlaten,
want ieder knielt voor Jezus neer.

En Sions dochters en Israëls zonen,
zij zullen jubelen voor Gods Troon,
in rust en vrede zal men dan wonen,
voor eeuwig veilig in Jezus, Gods Zoon.