Leerlingen vroegen: "Rabbi,
wie onzer staat bij U vooraan?
Wie mag in Uws Vaders Huis
ter Uwer rechter- of linkerzijde
aan Uw eeuwig feestmaal gaan?"

Heden dienen zich, in zekere zin,
soortgelijke vragen, zelfs eisen, aan.
Wie krijgt als eerste het vaccin?
Ik mag me er toch op beroepen
dat ik val onder de groepen
die vooraan in de rij staan?

Ja, overheid, met helpende hand,
kijk éérst eens naar míjn toestand!
Ik houd mijn hoofd niet boven water.
Zie, ík heb geen onredelijke wensen!
Zorgen om en voor die andere mensen,
dat kan toch vast en zeker ook wat láter?

Wie moet het eerst in eigen land
inleveren, door de milieutoestand?
Luchtvaart, vervoer, boerenbedrijf?
Veranderingen zijn wel broodnodig,
al veel teveel is allang overbodig,
maar ... spaar míjn goed en lijf.

Kijk eerst naar ons, gevlucht,
je ziet toch hoe ellendig ik zucht?
Ik door ziekte; ik door oorlogsgeweld;
nee, ik dan, vanwege een natuurramp;
ik verhonger; zie dat ík me vastklamp
aan vrijgevigheid in goed en geld.

Huiverend zien we, óver de oceaan,
hoe wanhopig een president en zijn kiezers
zich dwingend gedragen als slechte verliezers,
tierend door de straten gebouwen in gaan,
hun steeds agressiever taal uitslaan,
op oorlogspad op barricades staan.

Het lijkt door de eeuwen heen ongekende
opeenstapeling van onmenselijke narigheid,
maar niemand wil bevoorrechte posities kwijt.
Allerrijksten spinnen nóg meer garen bij de ellende.

Jezus zegt: “Het komt op dienen aan.”
Hij vraagt ons om stapjes opzij te gaan.
Vertrouwend op Zijn rechter of linker Hand
staat Zijn hulp én recht altijd aan onze kant.

Mat. 20:20-28; Marc. 10:35-45; Luc. 22:24-32