Hij wilde niet meer verder leven,
zich niet meer aan de wereld geven
De mooie dagen waren al voorbij,
door niets en niemand werd hij blij.

Hij zocht zijn stilt’ in groot verdriet,
mensen dichtbij hem zocht hij niet.
Hij zag alleen zijn wankele bestaan,
Dat kostte vaak een droeve traan.

Toen sprak het woord van God tot hem,
hij hoorde wel die zachte stem,
die hem van liefde spreekt, voorgoed,
die hem de ogen opendoet.

Wanner hij slaapt, diep in de nacht,
droomt hij van God, dat geeft hem kracht.
Gesterkt breekt hem de morgen aan,’
’t is God die steeds bij hem zal staan.