De lucht zó blauw
De zon zó rood
De zee zó diep
De hemel zó hoog
Vogels spreiden hun vleugels wijd
en spelen op de armen van de wind
Een vreugderoep klinkt
Een lachend kind
Hoe zomerblij
al wat ‘k hier vind
Hier wordt gehoord
de muziek Gods
in ’t eeuwigdurend golfgeklots:
Het wisselend deinen op en neer
Aanschouw de schepping van de Heer
 
Een diepe zucht
ontsnapt mijn brein
Ik vlucht om bij de Heer te zijn
Serene rust
Heer, vul mijn ziel
met ’t Brood, dat van 
de hemel viel!