Het jaar achttienhonderdvijfenvijftig schenkt
de papoese wildernis een lichtstraal;
daarin glanst Gods woord vol onversaagde taal,
die het duister vorst, het verguisde wenkt.

De Blijde Boodschap wordt geweerd of gekrenkt...
Toverpriesters horen een nieuw verhaal,
willen strijd, sterken hun geheime zaal.
Zijn angst en liefde door elkaar gedrenkt?

Geduldig schrijdt het Evangelie voort,
verdrijft gevreesde, loerende machten,
toont mensen het aanzien van de hemelpoort.

Helder klokgelui schept vrije gedachten,
thans op heel het wijde eiland verwoord;
christenzang is een klank der tropennachten.