Ergens in de stormende wereldzee
noodt een eiland, onbekend maar vruchtbaar,
met waaiende stem, geduldig gebaar,
hier te zoeken naar sterke, vertrouwde stee.

De boodschap van God ruist al zwevend mee,
terwijl vogels zingen als liefdespaar.
Takken van vruchtbomen hangen geurend zwaar:
hun smaak roept vrede, bestrijdt al het wee.

Mocht de oceaanwind al zendend blazen,
het leven op dit kleine omspoelde land
heel de aarde blijmoedig doen verbazen.

Dan hield het Evangelie voorgoed zijn hand
boven nieuw bestaan zonder werelds razen,
door Gods vaderlijke liefde omrand.