Hij schilderde de kerk
die veel voor hem betekende,
hij was er ouderling,
heeft zijn geloof beleden,
zijn kinderen zijn er gedoopt,
hij was actief meelevend.

Hij zong er in de Cantorij,
hielp mee met wat gebeurde,
was dankbaar voor het goede,
leed mee met elk die treurde,
een trouwe kerkganger was hij,
vergaderde en was gastvrij.

Wat was hij vaak te vinden
in ‘t kerkje van zijn vrind*,
waar hij zo graag bediende
in ‘t theehuis, graag geziene.

Dag Jan, je werk blijft voortbestaan
nu jij van ons bent heengegaan.
De kerk, het huis van wie ons schiep
waar jij zo graag naar binnen liep
is door jouw hand op doek ontstaan,
dat jij bij God mag binnengaan.


*Het zelfgebouwde kerkje van boer Harkema in Den Ham waar bussen vol mensen naar kwamen kijken. Jan Meeuwsen deed daar de rondleidingen en eindigde die met het zingen van een lied.  Hij schonk koffie en thee in het theehuis waar zijn schilderijen ook tentoongesteld werden.