Mijn vader had met veel geduld,
in onze schuur,
een schommel aangehaakt.
Twee haken in de bovenbalk
daaraan twee touwen met een plank.

Zo schommelde je in en uit,
van licht in donker,
hoog naar laag,
van één en twee en drie en vier.

Steeds hoger, hoger, wilde je
totdat je hoofd de zolder raakte
en je de grens had aangeraakt.

Het kriebelt in je buik
als je naar beneden gaat
en even wacht
voor weer een nieuwe reis
van hoger en nog hoger.

Keek ik naar links dan was het groen
Keek ik naar rechts dan was het wit
De tuin was groen
Het huis was wit.
Het huis....

Het huis is wit en stil en hoor, mijn moeder zingt.
Het kraken van het schommeltouw
versterkt de stilte, ademloos.
Ik minder vaart en luister toe
en schommel zwijgzaam, langzaam mee
in 't ritme van mijn moeders lied.
"De Here is mijn herder"
zong ze op die dag.
En in mijn ziel schommelt nog steeds
dat zelfde oude lied.