Krimpenerwaard, roemrijk oord,
waar eens begon mijn leven.
Een streek van weergaloos geluk,
dat mij hier is gegeven.

Heerlijk dwalen in de waard,
langs slootjes en door velden.
Geuren, kleuren en geluiden,
hebben mij véél te melden.

Hazen rennen door de wei
met ellenlange sprongen.
Vogels kwinkeleren luid,
misbruiken haast hun longen.

Putters vliegen af en aan
van tak tot tak in struiken.
Doodstil staan de reigers daar
om visjes op te duiken.

Zwanen schrijden door de sloot
met jongen, pluizig grijs.
De tureluur en grutto roept
luidruchtig, eigenwijs.

In vochtig grasland en in 't veen
floreren vele bloemen.
Het groene gras rijpt er tot hooi,
waar wij ons op beroemen.

In dit gewest weet ik me thuis,
een streek vol praal en pracht,
waar ik me vrij bewegen mag,
door God mij toebedacht!

Handelingen 17:26-28

Nieuw ingezonden gedichten