De kerststal maakten we van rotspapier,
in eenvoud, sober was toen de versiering.
De kerstboom met wat kaarsjes voor verlichting,
tezamen rond het Kind, de stal als sier.

Gekleed als herders hadden we plezier,
we zongen luid in koor, er was veréening.
De chocolaatjes puur voor de verwenning,
het feest van 't Kribbekind werd blij gevierd.

Die tijd voorbij is heden ingetreden,
al klinkt er hier en daar zacht Stille Nacht,
de kerstman komt luid kling'lend aangereden.

Bezing het Kìnd, dat Godsgeschenk gebracht,
Zijn liefde laaft, verlicht, vervult met vrede,
dat Kind dat kwam in even "stille nacht".
 
                    * * * * *

Er hingen witte sterren van papier,
want mam hield veel van wit voor de versiering.
Ze zei : het is de kleur van Zijn verlichting,
zo werd weleer de kamer opgesierd.

We werkten allen vlijtig als een mier,
eenieder in de weer ver voor de viering.
Het beeld van wit dat schittert in beleving:
het Kind waarboven één ster straalde fier.

De kunstsneeuw dekt nu tafels, siert de treden,
voor winters tafereel moet 't sneeuwen zacht,
wanneer de kerstman aankomt met zijn slede.

Geen lichter Licht dan Hij kleurt klaar de nacht,
Zijn reinheid puur en wit wenst voor ons vrede,
vier "witte kerst" met Hèm in al Zijn pracht.

Nieuw ingezonden gedichten