Hun arbeidstijden waren,
in nacht’lijk openlucht,
ze pasten op de kudde,
gespitst op elk gerucht.
Zij hadden tijd te over,
die nacht bij Bethlehem,
met donkerheid omgeven,
maar hopend op Gods stem.  

Plots werd het licht, die stonde,
een engel sprak hen aan:
U hoeft écht niet te vrezen,
maar snel naar Beth’lem gaan.
Op ’t zelfde tijdstip werden
de herders zeer verblijd,
door engelen die zongen,
van Gods genadetijd.

Nu was hun tijd gekomen,
gehaast zijn zij gegaan,
om Gods verhaal te halen
en bij de kribb’ te staan.
De volheid aller tijden:
God zond Zijn Zoon op aard’,
neem tijd om Hem te vinden,
Hij is uw tijd zó waard!

Lukas 2:8-20 en Galaten 4:4

Nieuw ingezonden gedichten