Het kerkhof ademt
de rust en de stilte,
een vogeltje hipt over ’t grint.
De nevel trekt op,
en verdrijft zo de kilte,
er staat een zacht briesje wind.

Ik sta bij je graf
met bloemen en kransen,
schaduwrijk achter de heg.
De zon komt erdoor,
de troostvlinders dansen.
‘k Ben bij je en toch ben je weg.

Wat is het vreemd,
het voelt haast weldadig,
zo’n plek van menselijk leed.
Soms is de dood
heel bevrijdend, genadig,
soms ook onmenselijk wreed.

Ze zeggen: ‘Je moet
het een plekje gaan geven’.
Maar zo’n plek heb ik niet.
Ik moet jouw verlies
in mijn leven verweven,
die ruimte geeft aan ‘t verdriet.

Het kerkhof ademt
de rust en de stilte,
Vlinders raken uit ‘t zicht.
De nevel trekt op,
en verdrijft zo de kilte,
de vogel vliegt weg naar ‘het licht’.

Nieuw ingezonden gedichten