Intens verdriet,
wanhopig vermoeden,
vol machteloosheid
opstandige woede.
Wij branden lichtjes
we zien hun gezichtjes.
Lang door zo velen
naar hen gezocht.
Bereiden ons voor
op hun laatste tocht.
Waarbij we zachtjes
hun namen opnoemen,
met ogen vol tranen
en zeeën van bloemen.

Zinloos geweld
de tranen die branden.
Woorden tekort
met lege handen.
Zo jong in het leven,
de dood in gedreven.
Een wanhoopsdaad,
verdriet dat verteert.
Waar je berusting
niet meer accepteert.
Alle ‘waaroms’
klinken veelvuldig.
De antwoorden blijven
in eeuwigheid schuldig.

De wind heeft de vragen
voorgoed mee genomen,
naar een mooi land
van vredige dromen.
Het is hier van verre
achter de sterren.
Het land vol van liefde
terug bij de Bron.
Waar vragen verdwijnen
als sneeuw voor de zon.
Tussen die sterren
met eigen verhalen,
staan twee nieuwe sterren
voor eeuwig te stralen.

(voor Ruben en Julian)