een groene rijbroek
draag ik
gemaakt
van een restant
fijngeweven stof
bestemd
voor officieren
van de vijand

daar sta ik
op de stoep
van ons ouderlijk huis
terwijl twee officieren
in het zelfde groen gekleed
aan komen lopen
ze stoppen
maken
verwijzend naar hun rijbroeken
een opmerking

de ingebakken boosheid
naar de vijand
doet mijn been
een schopbeweging maken
die . . .
gestopt door
een onzichtbare hand
wordt afgebroken
luid lachend
lopen zij verder

uw hand Heer
wijzer
dan een kinderbeen
doet me beseffen
hoe U
toen al
voor mij zorgde
mij omgaf
al begrijp ik het niet