Er komt een Man uit Nazareth,
met ónze schuld is Hij besmet,
Johannes moet Hem dopen.
De Geest daalt als een duif op Hem,
“Mijn lieve Zoon “, komt dan Gods stem.
Op Hém mogen wij hopen!

De Geest leidt Hem naar de woestijn.
Waar satan denkt: Hij is voor mijn
wel veertig dagen, nachten,
spreekt Jézus van het levend Brood
in plaats van stenen koud en dood.
Wie zou dit Woord verachten?

Drie boezemvrienden  - wat een eer-
mogen de berg op met hun Heer,
Zijn heerlijkheid aanschouwen.
Elia, Mozes dagen op
en weer spreekt God, nú op de top:
“Mijn Zoon moet je vertrouwen!”

Maria komt tot elke prijs
met narduszalf als eerbewijs
voor Jezus, haar Beminde.
’t Gedrag van Judas spreekt van haat,
van geldzucht en van hoogverraad,
dat hem geheel verblindde.

Gethsémané is al in zicht
als Jezus komt met het bericht:
“Állen zullen Mij verlaten”.
Maar Petrus heeft zijn woordje klaar:
“Nee Heer, dát nooit! Ik niet, zowaar,
al moet ik ’t leven laten!”

Een ezel moet worden gehaald,
zij draagt haar last door God bepaald
de gouden Godsstad binnen.
Mensen spreiden hun kleding neer
en plukken takken voor de Heer:
“Zijn rijk gaat nú beginnen! “

Daar hangt mijn Heiland aan het kruis,
baant mij de weg naar ’t Vaderhuis,
Hij bloedt uit vele wonden.
Dan roept Hij luid: “Het is volbracht. ”
Het Lam van God voor míj geslacht?
Ik kan het niet doorgronden!

De morgen gloort die eerste dag,
een engel rolt de steen van ’t graf:
“Hij is u heden voorgegaan,
zie hier de windsels van de Heer,
voorzegt door Hem, ja telkens weer.
De Heer is waarlijk opgestaan !”