Hij ging van feest tot feest steeds voort,
aan vrienden had hij geen gebrek,
hier voelde hij zich op zijn plek
en waande zich in 't zalig oord,

er was één minpunt, bij dat hek,
die bedelaar daar bij de poort,
die, vol met zweren, daar niet hoort
en grote ergernis verwekt,

het tast zijn status deerlijk aan,
dat ligt daar maar, vel over been,
met al die honden om zich heen,
die als een lijfwacht om hem staan,

----------------------------------------

hij kende zelfs geen soberheid,
't gemis aan water en aan brood
voerde hem feilloos naar de dood,
een paria in eenzaamheid,

hij stierf, die geld noch goed bezat
en waar de hemel zich ontsloot,
ontwaakte hij in Abrams schoot,
God had hem bij de hand gevat,

in Vaders armen was het goed,
hij mocht volmaakt gelukkig zijn,
verlost van honger, angst en pijn,
de hemel heeft hem blij begroet,

----------------------------------------

hij kende zelfs geen soberheid,
zijn leven was één feestpartij,
geen bedelaar hoorde daar bij,
hij had zichzelf tot god gewijd,

hij stierf, die geld en goed bezat
en heeft de bedelaar zien staan,
die in Gods rijk mocht binnengaan,
waarvoor hij nimmer aandacht had,

zijn smeken, hulpgeroep, ten spijt
zou in eeuwigheid niet baten,
hij was in een godverlaten
leven, dé God voor eeuwig kwijt.

n.a.v.  Luc.16 : 19 t/m 26