’t Leven is soms als een zeepbel,
voort gedreven door de wind.
Die zacht deinend op een briesje
veel te snel zijn einde vindt.
Kleurrijk spat hij uit elkander,
vliegen druppels  in ‘t  rond.
Die ontelbaar kleine druppels
Vallen allen op de grond.
 
’t Leven is soms als een zeepbel
veel te kort duurt zijn bestaan.
Ja, zijn schoonheid is maar even
hij is zomaar weer vergaan.
Breekbaar, kwetsbaar deint de zeepbel
’t is het windje dat hem draagt.
En daar geeft hij zich aan over
totdat hij verdwijnt, vervaagt.
 
’t Leven is soms als een zeepbel
en Gods adem is de wind
Die ons stuurt en ons wil dragen
die voor ons de  richting vindt.
En als wij als druppels spatten
als die zeepbel uit het sop.
Vallen wij niet op de aarde,
maar God vangt ze zelf steeds op.