Stel Heer, Gij was geen God maar mens.
Wie had de wereld dan geschapen?
Wie zou er nog letten op Uw wens,
de brokstukken bijeen te rapen?

Stel Heer, Gij had de wereld niet geschapen.
Wie nog zou hem dan bewaken?
Wie zou in vrede en rust nog durven slapen,
of onderscheid tussen goed en kwaad maken?

Stel Heer, Gij was een mens op aarde.
Wie zou ons dan nog leiden,
In vaste banen van normen en waarden?
Wie zou ons van 't verderf bevrijden?

Stel Heer, als Gij mens op aarde was.
Wie had dan het leven gegeven?
Wie zorgde voor het groene gras
En dat we met elkaar in vrede leven?

Stel Heer, Gij was een mens, geen God.
Hoe zou 't in de wereld verder moeten gaan?
Niemand die bekommerde om anders lot,
En liefde en vrede zouden dan niet bestaan.

Stel Heer, dat Gij geen God zou zijn.
Maar een mens, als wij, met zonden.
Heer, waar zou dan de hemel zijn,
Waar wij elkaar in liefde vonden?

Stel Heer, Gij vroeg ons niet naar schuld.
Gij bemoeide U met ons leven niet.
Wie was het dan, die in eindeloos geduld,
Voor onze zonden het leven liet?

O Heer, heb dank, Gij zijt God.
Gij hebt de liefde ons geleerd.
Gij bestuurt ons dagelijks lot,
Hebt ons zo lief, al hebben wíj U bezeerd.