Wij schelden
op de dood;
duwen hem rond
in onze kring.

Weerloze dood:
angelloze wesp,
kromgekanteld,
onderlijf schokt
nog eens verloren,
ligt dan stil.

Met achteloos
gebaar vegen
wij dood uit
ons leven.

Waren wij
eens bang?
Hebben wij
ooit gevreesd?

Geheugen is
een eeuwig nu;
wij weten niet
langer wie
wij waren.