De dag brak stralend aan,
toen ben ik opgestaan.
Uit de slaap herboren,
zag ik zonnegloren,
kon vogels horen.

Het raam heb ik open gedaan,
zag de bloemen zich kleuren,
voelde zachte, warme bries,
die dauwgeuren wegwies.

Dat gouden geheel dreef naar mij toe,
mijn met slaap gevulde kamer binnen,
gouden licht om dag mee te beginnen
en ik was ineens totaal niet meer moe.

Hoe nachtzwart toch was heel de dag,
ondanks al het vele moois dat ik zag,
zonder Uw wind op mijn gezicht,
zonder Uw gouden liefdeslicht.

Voorheen was ik niet meer dan dood,
hoofd en handen moe in mijn schoot.
Zonder het waaien van Uw Geest
ben ik nooit echt levend geweest.

Iedere dag die ik begin
heeft enkel betekenis, zin
als deze aanvangt in gebed tot U,
ik denken, spreken, handelen richt
tot Uw dienst, zodoende tot eerbetoon.

Dat wens ik weliswaar, maar ook nu
is dat nog vaak slechts een vergezicht
en, zó'n wonder: dat vindt U heel gewoon.

Onverdiend verdien ik Uw genade,
beschermt U tegen het grootste kwaad,
zoals zon, tot op heden, op- en ondergaat.

2012 {jcomments on}