Eens was ik als een gekwetste hinde
die onrustig en vertwijfeld ter aarde zonk,
benauwd om wat,
verscholen achter beemd of stronk
mij naar het leven stond.

Als een machteloze mug, verstrengeld in een web
om mij heen gesponnen,
in een cocon gegoten
door grijpgrage poten en giftige mond
voelde ik mij uitgezogen,
werkelijk geheel verwrongen
Ik was een totaal vervallen wezen,
moedeloos, zonder kracht,
gevangen in de duistere nacht

Maar en in dit lijdzaam aphatisch wezen
rees plots, bij 't ochtendgloren,
in mij de Morgenster.
Het web werd gesloten,
ketens verbroken;
de cocon viel wonderbaarlijk open.
'Vrees niet! Sta op!
zo sprak Hij tot mij,
zoals Hij eens sprak tot gewonden, lammen
en zelfs tot doden
en bij deze woorden steeg Zij vredige rust in mij.

Nu ben ik niet langer meer een vermoeide hinde
of een machteloze mug.
Door Zijn majestueuze Kracht
werd ik herboren in die donkere nacht.
Ik ben dankbaar en blij
omdat ik in vrede
door 't leven mag gaan,
omdat
in de palm van Zijn Hand
ook mijn naam geschreven mag staan.

Augustus 1993