De sprankeling in haar ogen,
het als een kind geloven,
steeds wachtend op een wonder,
want beloofd was toch beloofd?

Ze bleef er op vertrouwen,
bleef op haar Heiland bouwen,
zich uitstrekkend naar Jezus,
hief haar blik omhoog.

Alle woorden overbodig,
ze had geen luxe nodig,
genoeg was de belofte,
die de Vader gaf aan haar.

Stilletjes bleef ze wachten,
veel uren, dagen, nachten,
plots groeide ‘t kleine wonder
en was het kindje daar.

Ver boven haar verwachting,
steeg oprecht haar achting,
voor de almacht van de Vader,
gekregen uit Zijn hand.

Heel dankbaar voor het wonder,
zo waarachtig en bijzonder,
onbeschrijfelijk, kostbaar,
God deed Zijn woord gestand.

Nu kan ze zich verheugen,
oprecht met volle teugen,
van ’t schateren of huilen,
het kwebbelen, een kreet.

Luisteren naar de klanken
en God van harte danken,
om dit kind haar geschonken,
iets wat zij nooit vergeet.