Weg met de dag
dat ik werd geboren,
weg met de nacht
die mijn wording zag.

Was hij maar donker gebleven
die dag
was maar verbleekt
die nacht
door het licht
toen Hij mij aankeek
toen Hij mijn naam schreef
in zijn gedicht.

Waarom niet gestorven
nog diep in de schoot,
waarom toch de dood
niet verworven
toen leven ontsproot?

Waarom nog gedragen
gezegend
gezoogd

als niemand mijn vlagen
van regen
nog droogt?

Of het moest zijn
dat Gij die dag
door tranen en pijn
en het kerend refrein
van kanting en tegenslag heen

dat Gij mij zag als geen ander -

op mijn broost
hoe geschonden

maar diepgaander troost
heb ik nimmer gevonden:

uw hand om mijn hand;
verbonden
en één.