Heere, Heere, ik roep U aan
Want U
bent de God van mijn vader
Of vader het weten wil
of niet
Heere, Heere, ik roep U aan,
U, de God van mijn opa
God van de levenden,
niet van de doden.
Heere, Heere, ik roep U aan
‘k Weet dat U mijn God bent
altijd was en zult zijn

Ik draai me om, zie achter me
daar is Hij, in donker en duister:
Het is de Heere, op Sinaï.
Ik kon niet achter de hekken verblijven
Zoals al die anderen, veilig
“Ik kom om, ik kom om!
In de bliksem, de donder, Zijn heilige toorn”.

Ja, ik hoor Hem,
maar achterstevoren
“Heere, Heere, God, barmhartig en genadig,
lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.
Die de weldadigheid bewaart aan vele
duizenden,
Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft;
Die den schuldige geenszins onschuldig houdt,
bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen,
en aan de kindskinderen,
in het derde en vierde lid.”
Zijn hand, die zwaar op mij rustte, is weg.
In mijn stenen hart is Zijn Beeld afgedrukt,
Het Beeld van mijn God,
Dat Hij liet bij vertrek
Maar hoe langer ik kijk, hoe beter ik zie
Ik hield me, alsof ik Hem zag
met Mozes en wet, de Onzienlijke
Zijn schaduw verdonkert de Zon

Het duister is weg, de Zon komt op.
Daar zie ik Hem, in Zijn liefde!
Want juist aan het kruis
ontmoeten wij Hem:
getekend is Hij
In Zijn liefde voor mij

Ja, is dat het einde?
Ja, blijft het hierbij?
Blijft Hij, Die leeft, in de dood?
Nee, Hij verrees!
Wat meer is, voer op
Met gaven tot ‘s mensen troost

Ik las Hem, maar achterstevoren

HEERE, HEERE, ik roep U aan
weet dat U mijn God bent, was, en zult zijn

HEERE, er is iets
dat ik tegoed heb
Het staat in Uw handen
en voeten getekend

Schenk me Uw Geest
mijn Troost, Advocaat
mijn Recht ten eeuwigen leven

Daarbij vraag ik ook
Zijn Gave,
slechts Eén:
Mijn Bruidegom
Ja, Hij zal komen!