Als ik ’s morgens op wil staan
kan ik het al heel goed merken,
doe ik soms het licht al aan,
want het donker doet mijn zicht beperken.

De zomer beleeft haar laatste dagen,
-omdat dát nu eenmaal hoort-
en de herfst komt zomaar, zonder vragen.
Zo wisselen de seizoenen voort.

Ons leven is als de natuur,
seizoenen gaan en komen.
Terugkijkend was het van korte duur,
vallen er plots bladeren van de bomen.

Dan is er herfst ook in óns leven
en merken we met gevoel van spijt;
het grootste deel is al vergeven,
er rest ons nog maar weinig tijd !

O God, ik wil U dan ook vragen ;
houd mij toch stevig vast.
Als ik in herfst of winterdagen
door angst en vragen word verrast.

Dan kan ik soms zo twijf ’len gaan,
of ik in woorden en in daden
in Uw genade heb gestaan,
of ik wel liep op de juiste paden.

Als in mij dan de storm opsteekt,
die mijn geloof doet buigen,
als mijn vertrouwen in U dan verbleekt,
wil dan door Uw woord mij overtuigen :

Dat U mij vasthoudt tot U mij komt halen,
ook al ben ik door twijfelen zo moe.
Aan het kruis wilde U mijn schuld betalen,
op Úw tijd draagt U mij naar de hemel toe.

Nooit zal men daar het licht hoeven ontsteken,
bij U ís er geen duisternis of pijn.
Niets zal Uw stralen doen verbleken,
o, hoe heerlijk zal dat zijn !!