In hartverscheurend krijten baant zich de eerste ademtocht
in het lijfje pasgeboren van het kind dat levenslicht aanschouwt
met stijf gesloten ogen uit het warme levensvocht.
 
Hunkerend naar vrede, warmte, geborgenheid, veiligheid,
omsloten zijn, bewust onbewust zorgeloos drijven,
gevoed, gelaafd, gedragen, koestering,
begint het de reis naar eindigheid en oneindigheid
met levenslange hunkering naar wat verlaten werd
in schreeuw en snik.
 
Zuchten, slikken, in tranen stikken.
Ademnood, stervensbang,
onhoorbaar krijten, levenslang,
boos vuisten ballen, spieren spannen
in verzet, door pijn schrap en bol gezet.
Telkens, in geboortewee of stervenspijn,
zal er dat schreeuwen of snikken zijn,
 
Eerste schreeuw, laatste snik.
De weg ertussen, lang of kort
met zoveel dat eraan schort,
vrees adem te verliezen.
 
Een cel die aan het delen ging,
een lot dat spelend aanving,
met vooreerst niets te kiezen.
Machteloos in handen vallen.
 
Een aanvang al met ademnood,
verdreven uit de moederschoot.
Een levenseind met laatste zucht,
altijd vechtend op de vlucht
in tranendal, met kracht naar kruis,
blijmoedig worstelend naar het Vaderhuis.
 
De bloedslag, hartklop, ademtocht,
met wilskracht niet te stoppen,
voert denken, voelen, weten,
doen en laten door diepten tot toppen.
 
En waar vanzelf het niet meer gaat,
bloed, hart, adem je verlaat,
ontdaan in niet zonder meer verder gaan
in vreugde of verdriet
is er een reprise van die eerste hartenkreet
waarmee je adem je ten leven riep:
een schreeuw, een zucht, een snik.

(juni 2006)