zo de wind waait bomen de bomen
zo het vuur vlamt in mijn dromen
de rivier verzinkt in stromen
wacht mij een liefelijk onderkomen

zo een woord zich ontpopt vanbinnen
vlamt het vuur zich tot zinnen
als het ogenwit op schilderslinnen
om telkens opnieuw te beginnen

daar drijft zich het scheepje
door oneindige eeuwen
te wind en te zwaard

daar koestert zich het wonder
trilt een stem in het vooronder
als een gouden kleinood bewaard


(mijn zoon en schoondochter ver-
wachten hun eerste kindje, het stel
vaart op de binnenvaart)