Ik wandel peinzend door een eeuwenoud gebouw,
het stoffig licht raakt bevend aan het broze haar
van een door tijd getekende gebogen vrouw,
haar lippen spellen trouw,
haar handen maken aarzelend een kruisgebaar.

Dan dwalen zachte tonen van het orgelfront,
zij zwellen aan tot machtige akkoorden,
terwijl ik mij verlies in hemelse gezangen, in ingesleten woorden,
mijn blik rust op het oude stukgelezen boek van het verbond.

Er sliffen voeten over zerkenstenen,
zo veel geslachten kwamen hier en vonden troost,
ik spel de namen uit een ver verleden, ik zie ze wenen
en in de lege verte wenkt mij de suppoost.

"Kijk dan, hier rust de barones en daar de bakker".
Geschiedenis schrijdt eeuwig voort en klinkt van 't orgelmanuaal,
nog éénmaal zendt de zon haar laatste stugge straal,
zij raakt mij en ik buig vol eerbetoon bij de versteende dodenakker.

Maar boven wazig weggesleten zwart granieten platen,
beweegt het schimmig licht van een fragiele kaarsenkroon,
ik zie de heiligen, Maria en haar hoogverheven Zoon,
met eerbied kniel ik neer en bid:
Mijn lieve, lieve God, mag ik nog even met u praten?

Niek van der Hoest


25 oktober 2005