Hij sjokte voort,
bepakt, gezakt,
de stadspoort
was ver weg,
meer dan hij
nodig had
was door hem
meegenomen,
met al wat
overbodig was
zou hij niet
ver meer komen,
nog even liep hij,
viel toen neer,
het was teveel,
hij kon niet meer,

toen klonk het woord:
gooi alle ballast
overboord,
alleen wie zó
reist naar mijn stad,
zal op de weg
niet stranden,
want alle last
neem Ik uit handen,
kom, ga maar mee
achter Mij aan,
Ik ben jouw weg
allang gegaan.