Gij en ik
zo onvervreemdbaar eigen
en soms toch ook weer niet.
Nu eens dichtbij
dan weer ver weg
in ondoordringbaar zwijgen
zoals een lied
waarvan de melodie
dit aards bestel
doet overstijgen
en tegelijkertijd
ook zó nabij komt
als alleen geliefden neigen
naar elkaar.

Gij en ik
zo nauw verwant
zo aan elkaar gewaagd:
mijn mensenhart
uw vaderhand
die overal mij schraagt,
mij vasthoudt, opricht en doet gaan.
Verbonden, ieder ogenblik
gezegend in uw ene Naam
dit tweetal, schier ondeelbaar:
Gij en ik.

Adri Kortekaas