' t Is nacht, maar ik kan de slaap niet vatten,
woelend lig ik daar, alleen met mijn gedachten,
die door mijn hoofd razen, mijn geest afmatten.
Ik lig daar maar op de morgen te wachten.

’t Is donker buiten, duisternis heerst in mijn hart
als ik kijk naar wat er allemaal is gebeurd,
vandaag, gisteren, ja vanaf mijn allereerste start,
wat mijn hele leven zwart heeft gekleurd

Dan hoor ik heel zacht Uw stem o Heer’:
Al waren je zonden als scharlaken zo rood,
Ik maak ze 
witter dan sneeuw, telkens weer.
daarvoor moest Ik dwars door de dood.

Maar Heer’, ik kan dat helemaal niet geloven,
ik heb geleerd dat het zo gemakkelijk niet gaat.
Mijn kind, zou Ik je dat dan echt beloven
en dan toe moeten zien hoe jij verloren gaat?

Heer’, ik heb niets om aan U te geven,
alleen mijn verdriet, mijn opstand en mijn zonden.
Maar kind, juist daarvoor gaf Ik mijn leven,
niets van jou, maar alleen Mijn wonden.

Jij kunt, en hoeft Mij niets te betalen
voor de genade, die Ik aan jou wil geven.
Geloof alleen wat Ik je zeg, Ik kan niet falen,
Mijn beloften staan vast en gelden heel je leven.

’t Is donker buiten, maar in mijn hart is het licht,
Hij heeft het zelf gezegd, ik mag alleen geloven
in het werk wat Hij, ook voor mij, heeft verricht.
O Heere, ik zal Uw naam, ja U, hiervoor loven.