Zolang met elkaar verweven
in een onafscheid'lijkheid.
Nu al haast een mensenleven
tot een dag de dood hen scheidt.
Daaraan moeten zij soms denken,
die dag komt steeds dichterbij.
't Lijkt haast of ze God zien wenken
en dat geldt voor allebei.

Die dag is niet te vermijden,
dat weten zij al te goed.
Maar zij zien de dag van scheiden
met vertrouwen tegemoet.
Want die scheiding duurt maar even,
dat is maar voor korte tijd
Om daarna samen te leven
in Gods eeuwig Koninkrijk.

Hij kan niet zo goed meer lopen
en zij is behoorlijk doof.
Maar ze bouwen en ze hopen
op de kracht van hun geloof.
Want al geldt er voor hen beiden;
Aardse tijd rest niet veel meer,
toch zal niets hun liefde scheiden
van de liefde van de Heer.

Zolang met elkaar verweven
in een onafscheid'lijkheid.
Nu al haast een mensenleven
tot een dag de dood hen scheidt.
Wat de toekomst brenge moge,
hen geleidt des Heren hand.
Moedig slaan zij dus de ogen
naar het onbekende land.

note:  
De laatste vier regels van het gedicht zijn overgenomen van het lied "Wat de toekomst brenge mogen", geschreven door J. v.d. Waals (1863-1922)