Als slanke handen die zacht de snaren strelen
En toveren welluidend klanken in ’t gehoor
Terwijl bladeren ruisen als fuga in een koor
En duizenden vogels een adagio kwelen

Zo streelt een zachte bries door kruinen der bomen
En zonnestralen vallen door het groene dek
Aan rust en vredige gevoelen geen gebrek
In paradijs’lijk woud om tot jezelf te komen

Hier bemerkt men nog de ware scheppingssfeer
Waarmee God de aarde vroeger heeft ontworpen
Hier voelt men het gemis en eenzaamheid veel meer

Van het paradijs waaruit wij zijn verworpen
Maar ’t verzekert ons ook van Zijn nieuw verbond
Dat Hij sloot toen Hij Zijn enige Zoon ons zond.