Niet licht voor hen, wie levenslust ontbreekt,
een donker droef gevoel dat aan hen knaagt,
de domper van neerslachtigheid die plaagt,
mist van mistroostigheid die niets doorbreekt.

Daar in die put waar geestdrift is verweekt,
heerst duister, waar geen lach zich meer in waagt,
gemoed zwaargeestig dat geen licht verdraagt,
een zwaarte die zich op de vreugde wreekt.

Het Licht, dat met Zijn licht beschikbaar is,
ziet al dat leed met lede ogen aan,
zij gaan door woestenij en wildernis,

waarin Hij met hen meeweent elke traan,
schendt echter nimmer vrije wil, maar is
de Strohalm, die tot op het laatst blijft staan.