Ook onder christenen is zoveel strijd,
Over en weer roem, beroep, in verwijt,
op goed gedrag, ware leer, dé waarheid.

Pas je niet in't stramien?
Men wil jou niet meer zien,
geeft je hard of zeer subliem
er niet bij te horen te verstaan,
je er best aan doet weg te gaan.

Je verneemt van de kansel,
dominee preekt over een brief*,
“God heeft onvoorwaardelijk lief.”

Zusters, broeders, luisteren geboeid en goed,
maar toen je de kerkzaal betrad en weer verliet,
heeft niemand, met zelfs geen klein, aardig knikje
je op jouw schuchter: “Goedemorgen” teruggegroet.

Je ziet hun blikken en hoort gefluister:
“We herkennen wandel in het duister,
we wisten het toch van meet af aan.”

Hoe kan je niet bij Jezus’ mensen horen?
Je hebt het ervaren: opnieuw geboren!
Zijn zij of ben jij dan in't geloven gek?
Je voelt je echt niet meer op je plek!

Er zit niks anders op, je scheidt,
mensen maken je opnieuw zo bang.
Weet dat je op drijfzand liep, ga je gang,
familie en vrienden stoten uit, raak je kwijt.

Niemand die jou ooit begreep,
je voelde jezelf altijd zo anders,
tot je zag dat Gód naar je omkeek.

God ziet je hart, tranen en smart:
“Ga met MIJ, ga in vrede heen,
met Mij loop je nooit alleen.”

De bitterheid die in je hart groeide,
door kieren en gaten heen loeide,
smolt als sneeuw voor de zon,
toen je aan een gebed begon.

“God, U schiep mensen als individu,
we blijven één, met, in en door U,
doorheen alle verscheidenheid
en pijnlijke verdeeldheid
in Uw Eeuwigheid.”

Joh. 17; Sam. 16:7b; 2 Kron. 6:30,31; *2 Cor. 10:7;Rom. 8:31; Fil. 1:6*;