Anna:
Al lange tijd ben ik alleen,
niets om voor te zorgen,
maar U was altijd om mij heen,
U was er elke morgen.

God:
Anna, je mag bij Mij wonen,
verblijven, dag en nacht,
Ik weet af van ál je dromen,
van vrede, lang verwacht.

Anna:
Ja, vrede voor Jeruzalem,
is daag'lijks mijn gebed,
diep in mijn hart verwacht ik Hem,
die Vrede is en redt.

God:
Hoor je Anna, die jubelzang?
't Is Simeon, Mijn knecht,
zie je dat Kindje op zijn arm?
Hij is het Heil, voorzegd.

Anna:
O Heer, dít heb ik niet verdiend,
dat ik hierbij mag staan,
daarom hef ik -nu ik Hem zie-,
ook zelf een lofzang aan.

Lucas 2:36-38; Efeze 2:14