Bij het vallen van de nacht,
al mijn spullen klaar.
In de nachtelijke uren
neem ik de hemel waar.
Het zwart fluwelen plafond
met duizenden schitterende diademen.
De fonkeling van de sterren
doet het duistere van de nacht vervreemden.

Mijn levenswijze, wandel, mijn wezen
alleen gericht op het firmament.
De mistiek en wijsheid van het uitspansel
geheimen die niemand kent.
Die wachten op ontrafeling en
openbaring van het raadsel.
Wellicht wie de Schepper is,
van dit verborgen Maaksel.

Mijn geest verrijkt met bekwaamheid,
de geschriften over astrologie.
De hemellichamen vertellen
een verdraaide ideologie.
Desondanks voel ik een onvervulbare
leegte in mijn bestaan.
Ik jaag enkel lucht na, nooit
bij de oorsprong van leven stilgestaan.

Tot de Ster van David in het Oosten,
zo plotseling aan de hemel verscheen.
Een wonder zo teer, een Koning
snel trokken wij heen.
Om het Licht van de wereld
te ontmoeten. Daar zonder luister
in Bethlehem, een stal, verdween
uit mijn hart het duister.