In zijn rolstoel, in zijn eentje,
wacht hij op het kerstdiner
Fijn gemalen vlees en peentjes
en wat aardappelpuree.
Want dat kan immers niet anders
dat komt door zijn slikprobleem
Dan voelt hij de waterlanders
deze kerst is hij  alleen.

Zuster komt hem eten geven
want dat kan hij zelf niet meer
En hij zegt: ‘Dit is geen leven,
ik wil naar de Lieve Heer’.
Zachtjes gaat de zuster zingen
allemaal heel goed bedoeld
Maar dat geeft herinneringen
waardoor hij zich eenzaam voelt.

’t Is ‘nu daagt het in het oosten’
wat de zuster voor hem zingt
Maar hoe moet zij iemand troosten
die zijn tranen niet bedwingt?
Nee, hij hoeft niet meer zijn toetje,
hij wordt zelfs een beetje boos
Lieve zuster, ja wat moet je
jij bent ook zo machteloos.

Kerstdiner in het verpleeghuis
‘t is geen feestelijke dis
’t is geen warm, gezellig, fijn thuis
maar een maaltijd vol ‘gemis’.
Maar juist daar komt dan dat Kindje
bij jouw simpele diner
Oude man, weet Hij bemint je
en geeft jou Zijn vrede mee.