Veel offerdieren stierven,
ontelbaar in getal,
zo kwamen vele kudden
niet thuis meer in de stal.
‘t Onschuldig lam moest boeten
voor mensen zoals wij,
beladen met de zonden,
maar ‘t offer sprak hen vrij!

Zo stierven al die lammeren
op ’t brandoffer-altaar,
bedekten tal van zonden,  
steeds weer, van jaar tot jaar.
Kwam er dan nooit een einde
aan deze stroom van bloed?
Was God dan nooit tevreden
en was Zijn toorn voorgoed?

De herders op de velden,  
bij hunner kudde op wacht,
wellicht werden zij morgen  
op ’t tempelplein verwacht.
De schapen zouden willig,
achter hun herders aan
en zonder tegenwerken,
het slachthuis binnengaan!

Zo ver is ’t niet gekomen
die nacht bij Bethlehem,
want waar zij stil op hoopten,
sprak dáár een eng’lenstem.
Hun kudde achterlatend,
haastten zij zich op weg
en zie, daar in hun kribbe,
had God Zijn Zoon gelegd !

Vol enthousiasme gaven
zij ‘t  blijde nieuws nu door,
met Jozef en Maria
onder hun verbaasd gehoor.
De herders keerden weder
naar ’t veld van Efratha,
met lofprijs op hun lippen:
Hét Lam, halleluja !

Exodus 12:5:5-7,13
Johannes 1:29