De ongeboren vrucht, zo veilig opgeborgen
wacht eindeloos tot het moment, die morgen,
het ochtend gloren, het nieuwe leven.
 
Geboren zo afhankelijk, zo kwetsbaar; getroost
aan moeders borst, de wereld om haar heen
zo koud, zo kil; onwetend, nog zonder besef.
 
De eerste stap, vaak opgevangen en gesteund,
een wereld van verschil, niet kruipend langs de grond
die wel zo veilig leek; kijkt nu de mensen aan.
 
Een kind, op zoek naar geborgenheid, het compliment,
beloning van haar goede wil; verschil van goed en kwaad,
al bijna begrijpend, zo fragiel. Zo breekbaar.
 
God weet, God ziet, God beschermd de mensenziel een
leven lang. Geweid, op geweide grond, vreugdbaar,
sterk geworden in de tijd en toch o zo kwetsbaar.
 
Het gras verdort, de bloem verwelkt, de cyclus van het leven,
zo ook de mens, kwetsbaar en toch krachtig,
want God zorgt voor zijn kinderen.