Hij, Die de hemelen niet kunnen bevatten,
hangt tussen aarde en hemel. De ruwhouten latten
van ‘t kruis, waarin de nagels door Zijn handen en voeten zijn geslagen,
zijn rood bevlekt van ‘t bloed dat uit de wonden stroomt.
Het lijden dat Hij ondergaat, is nauwelijks te dragen.

Hij, Die de aarde had als voetbank Zijner voeten,
is aan het kruis genageld, en spottend begroeten
voorbijgangers Hem, de Man van smarten.
“Verlos Uzelf van het kruis”, zo hoont men wreed.
Soldaten aan de voet van ‘t kruis, verdobbelen Zijn kleed.

Hij, Die speelde in de nabijheid van Zijn Vader,
is nu door Hem verlaten. Het Goddelijk recht komt nader
en treft Hem vol, het eist voldoening voor de schuld.
Hij ondergaat het zwijgend, rechtvaardigend de eis
van de verbroken wet, die Hij volmaakt vervult.

Hij, Die vrijwillig naar de aarde is gekomen,
Die alles wist wat over Hem zou komen;
Die ‘t eeuwige Verbond met vreugde heeft gesloten,
Hij heeft gezegd: “Ja Vader, zie, Ik kom,
Mijn hartenbloed wordt voor Mijn bruid vergoten.”

Hij, Die het Licht der wereld is, hangt in een nacht
die zwarter is dan zwart. De schepping wacht
in ademloze stilte. En in die nacht roept Hij,
verzonken in eeuwige verlatenheid, uit:
“Mijn God, Mijn God, waarom verlaat Gij Mij?”

Hij, Die als Hogepriester door de Vader is verkoren,
ligt nu op ‘t altaar, als het Lam dat voor verloren,
doodschuldigen, volkomen wordt verteerd in deze nacht.
Maar als de laatste vlam in ‘t Borgbloed is gedoofd,
legt Hij Zijn ziel in ‘s Vaders hand en buigt Zijn hoofd.

Het is volbracht ...