Hij keek ze in hun harten,
deze lieve man van smarten.
Hij wist te veel, Hij was te goed,
Hij was een beeld van de Vader,
Hij toonde hoe men leven moet.
Mensen keken liever elkáár aan
dan gehoorzaam Gods weg te gaan.

Ze bleven liever klagen dan tot Hém gaan met hun smart
en Zijn juk van liefde nemen, delen in de blijde vreugd
van hersteld zijn tot kinderen van Vader, zoals in jeugd
vol vertrouwen bouwen, op de weg van liefde en hoop
met stralende ogen gaan doorheen hun levensloop.
Hij was niet te verdragen, Zijn rede viel ze hard.

Hij had er zo velen genezen van hun pijn,
maar wél gezegd te weten waarin ze falend zijn.
Hij was hun tot een spiegel, die toonde het EIGEN hart!
Ze zagen ze zichzelf in Zijn spiegelende liefde staan.
Terwijl zij allerlei missers, fouten, moeite en tekort
van anderen goed zagen, wisten wat er schort,
zijn velen dáárvoor hard op de loop gegaan.

Waarom zouden we handen en voeten geven aan mededogen?
Het is toch veel gemakkelijker alleen en in eigen tempo te lopen?
 Hij riep op tot gevolg geven aan de weg die men zag in Zijn ogen.
De uitnodiging die hij deed, met Zijn kruis in Zijn voetspoor hopen:
dat valt ons toch veel te zwaar en in deze tijd is dat alleen maar raar.

Het beeld van Gods liefde, naar wie we geschapen zijn
konden we slechts aan het kruis nagelen, Zijn liefde doet ons pijn.
Zijn liefde geeft ons zicht op ons tekort en keus.

Maak rover, moordenaar, misdadiger los en blij.
Ten diepste klinkt in onszelf diezelfde leus,
want die terecht gestraften, dat zijn wij!

Liever willen we leven in de ban van slavernij
dan als liefhebbend naaste: verlost, voor altijd vrij.

2006 (onder andere Psalm 37)