In het tweede gebod; wat verbiedt God daar ons?
Dat wij Hem nooit zullen afbeelden.
Niet in goud, ook niet in hout of brons
en Hem daarin "vereren". Het zijn afgodsbeelden!

Wie kan God ook maar ergens in uitbeelden;
niemand heeft toch ooit God gezien?
Al heeft het geloof; mooie symbolen misschien,
ze zijn er niet voor om God af te beelden.

God wil aanbeden worden in Geest en Waarheid!
Daarom hef ik tot U, die in de hemel zit,
mijn ogen op en bid.
Is dat mijn gestalte, wordt Hij zo door mij verbeid?

Een gemaakt beeld heeft geen oren;
die zal ook nooit mijn stem horen!
Ogen heeft die niet om mij te zien
en het kan ook nooit hulpe biên!

De Heere heeft toch gezegd:
Ik ben een énig Heere.
Mij zult u aanbidden, in eerbied en met ere;
in nederigheid en oprecht!

                           (n.a.v. vr. en antw.96 H.C.)