De avond valt, 't wordt donker om ons heen,
ik sluit mijn ogen, kom in mijn gebeên
tot U, mijn God. Waar moet ik anders heen
om rust te vinden.
Wil op mijn hart Uw trouwe liefde binden
opdat ik hoor
van zegen en ontfermen
waarmee U d' aarde kust in al zijn kermen.
Leen mij Uw oor!

Mijn handen vouw ik in de stilte saâm,
bid met berouwen God de Vader aan
dat Hij mij in mijn ontrouw bij wil staan
en mij genezen.
Zo mag ik in de nacht weer veilig wezen
als kind van God.
Hij voert mij uit mijn lijden.
Hij leert mij diepe vreugde te belijden,
bestiert mijn  lot.

In diepe nacht verlaat ik mij op Hem,
ik kniel voor God met vreugde in mijn stem:
'geef mij een plaats in Uw Jeruzalem,
stad van de vrede.'
Verlangen spreek ik uit op aard'  beneden,
hoop in mijn hart
dat God mij zal ontmoeten
en ik Zijn woord vol vreugde mag begroeten,
weg van mijn smart.

Ik wacht en slaap totdat de morgen daagt,
in rust en vrede heeft het God behaagd
dat Hij mij in Zijn vaderarmen draagt
tot vrome daden.
Niet meer zal ik Zijn troost en trouw versmaden
opdat ik leef,
mij leg in zijn erbarmen,
wie met mij leeft gelovig te omarmen,
dat ik mij geef!

 melodie: gezang 179 Liedboek voor de kerken