Ik zit hier voor mijn kamerraam,
maar ’t uitzicht dát herken ik niet.
De plaats waar ‘k hoor is mij ontgaan,
het niét begrijpen doet verdriet!

Ze noemen mij steeds vaker: moeder,
maar ik ben juist naar háár op zoek.
Hun oma is toch wel dezelfde
als die van mij uit ‘t fotoboek?

We zingen in de kerk bekende woorden,
toch is de melodie mij vreemd,
met ándere zinnen en akkoorden.
Ook dáár ben ‘k eenzaam en ontheemd!

Mijn moeder weg, de Psalmen kwijt,
’t verleden mengt zich met het heden.
Was ik maar vast bij Vader Thuis,
dáár is het als van ouds gebleven!

Psalm 77:6,12
Hebreeën 13:8