't Is vroeg en aan de waterkant
staat daar een man op 't stille strand,
hij vraagt om eten, maar zij schreeuwen: nee,
het zat hen deze lange nacht niet mee,

"gooi maar het net aan stuurboord uit,
daar zit de vis, een rijke buit",
voor elke visser is dit ongehoord,
maar toch doen zij naar het gesproken woord,

zij zien bij 't prille morgenrood
een vis geroosterd en wat brood,
zij dragen bij met wat gevangen is
en zwijgen stil bij dit geheimenis,

zijn zorg is troostend om hen heen,
Hij leert hen dat zij, straks alleen,
blijmoedig, vol vertrouwen telkens weer
de vissersnetten werpen voor hun Heer,

zij werken met de Visser mee
als vissers in de mensenzee,
Hij leidt een school van vissen in het net
dat voor een rijke vangst is uitgezet,

het zwaar geladen net blijft heel,
geen vis ontbreekt in het geheel,
straks zingen zij met de verlosten mee,
het loflied, staande op de glazen zee.