Ik wilde Hem wel volgen naar Gethsemané,
diep in mijn hart was ik om Hem verwonderd.
Een laken om het naakte lichaam, ik liep mee,
'k liep van de and'ren afgezonderd.

Ik kon niet anders, 'k moest wel met Hem gaan,
ik moest de weg van Zijn vernedering wel lopen.
Ik zag mijzelf al heel dicht bij Hem staan
want op Zijn zegen bleef ik hopen.

Ze grepen Hem, ze grepen mij!
Ik liet het laken schreeuwend achter;
toen Hij gevangen werd, was ik er niet meer bij.

Nu zie 'k mij zitten in het open graf,
mijn stem gedempt, verwondering klinkt zachter:
Ik draag het witte kleed dat Hij mijn naaktheid gaf.

Bij Marcus 14: 51 -52
en Marcus 16: 5