Twee mannen, die op weg naar Emmaüs waren.
Samen sprekend over wat er was gebeurd.
Ze keken droevig en hebben vast getreurd:
Wij meenden nog wel, dat Hij het was; duurt het nu nog jaren!

Opeens voegt zich bij hen, een "Vreemdeling".
Hun ogen werden zo gehouden, dat ze niet zagen
wie Hij was en Hij begon hun te gewagen
van de Christus der Schriften en van Zijn verlossing.

Zo al wandelende ging Hij met hen verder.
Het werd donker en zij naderden hun huis
en zeiden: Blijf bij ons, want de weg is vol gespuis.
Nog wisten zij het niet, dat Hij was hun Redder.

Zo aten zij tesamen het brood.
Hij zegende het en brak het voor hun gezicht.
Toen werden hun ogen geopend en van verbazing zó groot,
bleven ze onafgebroken op Hem gericht,

tot Hij van hen werd weggenomen.
Ze zeiden: Was ons hart niet brandende met Hem ingenomen!
Ze gingen terstond terug naar Jeruzalem en daar aangekomen:
Zeiden zij: De Heere is waarlijk opgestaan en ons niet ontnomen.